Ingebouwde variabelen

Ingebouwde variabelen zijn systeemvariabelen die al zijn voorgedefinieerd. U kunt ze gebruiken in uw scripts zonder dat u ze hoeft aan te maken. Het is mogelijk om de verwachte waarde van ingebouwde variabelen te overschrijven, maar dit wordt niet aanbevolen. Overschrijf deze alleen als de online help of een CXone-accountmanager u hiervoor de opdracht geeft.

Ingebouwde variabelen worden automatisch aan scripts toegevoegd. Sommige komen uit systeemscripts die achter de schermen worden uitgevoerd voordat een interactie naar uw scripts wordt gerouteerd. Dergelijke ingebouwde variabelen worden ook wel systeemvariabelen genoemd. Andere ingebouwde variabelen zijn afkomstig van de acties die u aan uw scripts toevoegt. U kunt de trace-tool gebruiken om de variabelen in een script te bekijken. Terwijl u de acties in de Trace-uitvoer doorklikt, toont het tabblad Variabelen de variabelen in het script op dat punt.

Bekijk ingebouwde variabelen in een script

U kunt de variabelen in een script weergeven met behulp van de trace-tool. Als u een script tijdens een interactie traceert, kunt u de variabelen volgen die aan het script worden doorgegeven. Deze variabelen komen uit systeemscripts of uit andere bronnen, zoals van de telefoonprovider. U kunt een script traceren met een gesimuleerde interactie, maar u kunt dan alleen de variabelen zien die eraan zijn doorgegeven vanuit systeemscripts. Deze par beschrijft het traceren van een gesimuleerd inbound telefoonscript. U kunt de vooraf gedefinieerde variabelen ook weergeven in een script door een trace uit te voeren op andere interacties.

  1. Open een script in Studio.
  2. Klik in de witruimte in het scriptcanvas en klik vervolgens op het tabblad Properties.
  3. Klik op Inbound om dit item uit te vouwen en vul de volgende eigenschappen in:

    • PhoneNumber: voer het nummer in van een telefoon waartoe u toegang hebt.
    • SimulateInbound: selecteer True.
    • SimulationANI: voer hetzelfde nummer in dat u hebt gebruikt voor de PhoneNumber-eigenschap.
    • SimulationDNIS: voer een ander telefoonnummer in. Dit hoeft geen echt telefoonnummer te zijn.
  4. Klik in de Studio-werkbalk op Start with Trace.
  5. Als uw telefoon overgaat, neem hem dan op. U kunt de prompts volgen als u de variabelen wilt zien die door acties verderop in het script worden toegevoegd. Als u de systeemvariabelen wilt zien die aan het script worden doorgegeven, kunt u ophangen.
  6. Klik in het venster Trace-uitvoer op de actie Begin. Het tabblad Variables toont alle variabelen die vanuit systeemscripts aan het script worden doorgegeven.

  7. Dubbelklik op een variabele om de naam en de waarde van de variabele te zien. Dit is handig voor variabelen met lange waarden die niet in de kolom Value passen.

    Als u extra variabelen wilt zien die aan het script worden toegevoegd naarmate de interactie vordert, klikt u op andere acties in het hoofdpaneel van het Trace Output -venster.

Algemene ingebouwde variabelen

De volgende tabel bevat enkele van de meest voorkomende ingebouwde variabelen. Niet elk script zal alle variabelen in deze lijst bevatten. Welke ingebouwde variabelen beschikbaar zijn in een script, is afhankelijk van het mediatype van het script en van de acties die in het script worden gebruikt. Daarnaast zijn sommige variabelen afkomstig van de serviceprovider. Deze variabelen kunnen per provider verschillen.

Voordat u een van de variabelen in deze sectie gebruikt, controleert u met behulp van de trace-tool of ze aanwezig zijn in het script waaraan u werkt. Als u ingebouwde variabelen in een script gebruikt terwijl die variabele niet wordt doorgegeven aan het script en ook niet wordt toegevoegd door een actie, werkt het script mogelijk niet zoals u wilt.

Verifieer de variabelen in uw script zoveel mogelijk met behulp van een live interactie, en niet alleen met een gesimuleerde interactie. Gesimuleerde interacties kunnen variabelen bevatten die in een live interactie niet aanwezig zijn. Op dezelfde manier kan een live interactie variabelen bevatten die een simulatie niet heeft.

Variabele Description
__agentContactID De sessie-ID voor de de agentapplicatie-sessie.
__agentId De ID van de agent die een interactie beantwoordt. Deze variabele bevat pas een waarde wanneer een agent de interactie beantwoordt.
ANI

Het telefoonnummer van de beller volgens het North American Numbering Plan (NANP). Dit is het standaardformaat voor telefoonnummers in Noord-Amerika. De variabele e164ANI bevat hetzelfde nummer, maar in een internationale indeling.

Deze waarde is afkomstig van de telefoonprovider. De mogelijke waarden omvatten Restricted en Anonymous.

busno

Het nummer van uw bedrijfseenheidGesloten Een organisatorische eenheid die wordt gebruikt om technische ondersteuning, facturering en globale instellingen voor uw CXone-omgeving te beheren. Dit is de unieke identificatiecode voor uw bedrijf in CXone.

Als uw organisatie meerdere bedrijfseenheden heeft, kunt u deze waarde gebruiken om logische beslissingen in uw script te nemen. U kunt bijvoorbeeld de busno controleren voordat u een ACD skillGesloten Skills worden gebruikt om de aanlevering van interacties te automatiseren op basis van de vaardigheden, capaciteiten en kennis van de agent toewijst, om er zeker van te zijn dat u een skill toewijst die ook echt bestaat in de bedrijfseenheid.

contactId De unieke ID van een contact. Met behulp van contactId kunt u een specifiek contact vinden en er informatie over opvragen in rapporten. Er wordt een nieuwe contactId gemaakt wanneer er een subscript wordt gespawnd.
city De naam van de stad waar de oproep vandaan komt.

Bij inbound interacties komt deze waarde van de serviceprovider van het contact. Bij outbound interacties komt deze waarde van uw serviceprovider.

country

Naam van het land dat wordt aangeduid met de landcode (zie de volgende ingebouwde variabele) in de telefoonnummerstring van een inbound of outbound oproep. Het CXone-telefonieplatform genereert deze waarde automatisch op basis van informatie van de International Telecommunications Union (ITU) en geeft de waarde door via de metadataGesloten Gegevens die informatie bevatten over andere gegevens. van de oproep.

Bij inbound interacties komt deze waarde van de serviceprovider van het contact. Bij outbound interacties komt deze waarde van uw serviceprovider.

countryCode

Een code volgens de standaard van de International Telecommunications Union (ITU), die bijvoorbeeld het land van herkomst voor een inbound oproep of het land van bestemming voor een outbound oproep kan aangeven. Deze code verschijnt aan het begin van elke telefoonnummerstring en wordt doorgegeven in de metadata van de oproep. De ITU-code voor België is bijvoorbeeld +32. Als u de landcode voor een bepaald land wilt weten, zoekt u op internet naar "landcode" <country> en de naam van het land. De indeling hiervan kan variëren, afhankelijk van de oorsprong van de oproep.

Bij inbound interacties komt deze waarde van de serviceprovider van het contact. Bij outbound interacties komt deze waarde van uw serviceprovider.

DNIS Het telefoonnummer dat de beller heeft gebeld, volgens het North American Numbering Plan (NANP). Dit is het standaardformaat voor telefoonnummers in Noord-Amerika. De variabele e164DNIS bevat hetzelfde nummer, maar in een internationale indeling.

e164ANI

e164DNIS

De ANIGesloten Nummerweergave, ook Beller-ID genoemd. Weergave van het telefoonnummer van een inkomend telefoongesprek. en DNISGesloten Dit is het nummer dat een klant heeft gebeld om uw organisatie te bereiken (inbound), of het nummer dat de agent of het systeem heeft gebeld om een klant te bereiken (outbound). in de indeling volgens de E.164-standaarden voor telefonie. E.164 is een internationale standaard voor het opmaken van telefoonnummers buiten de Verenigde Staten.
from Het e-mailadres van de afzender.
isReskill Geeft aan of er bij de huidige contactId sprake is van skilldoorschakeling ("reskill"). De mogelijke waarden zijn 1 (true) en 0 (false).
__lastStateChange De tijdstempel van de laatste keer dat een contact van status veranderde. Wanneer een contact bijvoorbeeld verandert van de status Prequeue naar Queued, wordt deze variabele gevuld met de tijdstempel van het moment waarop die wijziging heeft plaatsgevonden.
masterId

De unieke identificatiecode waarmee alle scripts die afkomstig zijn van hetzelfde bovenliggende script kunnen worden geïdentificeerd. Dit wordt gebruikt wanneer een script wordt gespawnd of uitgevoerd vanuit een ander script. Voor het bovenliggende script zijn de contactId en masterId hetzelfde. Voor elk onderliggend script is de contactId een nieuwe unieke waarde en heeft de masterId dezelfde waarde als de contactId van het bovenliggende script.

Wanneer u bijvoorbeeld skilldoorschakeling toepast om de interactie door te schakelen naar een andere skill, is de masterId van de doorgeschakelde interactie gelijk aan de contactId van de oorspronkelijke interactie. Als de interactie een tweede keer wordt doorgeschakeld naar een andere skill, is de masterId van de opnieuw doorgeschakelde interactie gelijk aan de contactId van het onderliggende script.

__mediaServerName De naam van de mediaserver. Deze variabele is handig voor het oplossen van servergerelateerde problemen in samenwerking met NICE CXone Support. Mogelijke problemen zijn bijvoorbeeld externe latentie of problemen met de telefonie.
__POC De unieke ID van het contactpuntGesloten Het toegangspunt dat een inbound contact gebruikt om een interactie te starten, zoals een telefoonnummer of e-mailadres. (POC). Deze komt overeen met de ID in de CXone ACD-applicatie.
__SIPInvite Bevat headerinformatie voor het contact. Als u een oproep vanuit een bedrijfseenheidGesloten Een organisatorische eenheid die wordt gebruikt om technische ondersteuning, facturering en globale instellingen voor uw CXone-omgeving te beheren doorschakelt naar een andere, bevat deze variabele informatie over de oorspronkelijke oproep. U hebt bijvoorbeeld toegang tot de contactID van de oproep van de oorspronkelijke bedrijfseenheid.
__Skill

De unieke identificatiecode voor de betreffende ACD skillGesloten Skills worden gebruikt om de aanlevering van interacties te automatiseren op basis van de vaardigheden, capaciteiten en kennis van de agent. Met behulp van de variabele __Skill kunt u een specifieke skill vinden en er informatie over opvragen in rapporten. Deze waarde kan wijzigen met de Reqagent-actie.

_SkillName De naam van de ACD skill. Deze waarde gaat samen met __Skill en kan worden veranderd door de Reqagent-actie.

state De staat in de Verenigde Staten waar de beller woont. Deze waarde komt van de serviceprovider van de beller.
test U mag deze gereserveerde variabele nooit proberen buiten een Snippet actie. Dit kan ernstige gevolgen hebben. Deze is gereserveerd voor het debuggen van code in een Snippet-actie.
to Het e-mailadres van de bestemming.

Ingebouwde variabelen van Uptivity

Variabelenaam Beschrijving
_customFilter

De waarde van deze variabele wordt gebruikt als ACD Gate-filter in NICE Uptivity.

_user1 - _user 8

De waarden van deze variabelen worden gebruikt om de velden User1 t/m User8 in te vullen in NICE Uptivity.

User9

Hoewel User9 technisch gezien geen variabele is, haalt het wel zijn waarde uit de gebruikersaccount van een agent, met name uit de Custom 1-eigenschappen om het veld User 9 in NICE Uptivity te vullen.

User10 Hoewel User10 technisch gezien geen variabele is, haalt het wel zijn waarde uit de gebruikersaccount van een agent, met name uit de Custom 2-eigenschappen om het veld User 10 in NICE Uptivity te vullen.
_surveyDNIS

Deze waarde is een door de gebruiker gemaakte, unieke ID die wordt toegewezen wanneer u een NICE Uptivity-enquête maakt. Deze waarde wordt gebruikt om te bepalen welke enquête moet worden uitgevoerd tijdens een callbackGesloten Contacten blijven in de wachtrij staan en worden automatisch teruggebeld zodra ze vooraan staan in de wachtrij..

_surveyCallbackDNIS

Deze waarde is het telefoonnummer dat zal worden teruggebeld voor de enquête. Deze variabele is alleen voor gebruik met een NICE Uptivity-enquête.

_surveyCallbackANI

Deze waarde is de beller-ID die wordt weergegeven tijdens het terugbellen voor de enquête. Deze variabele is alleen voor gebruik met een NICE Uptivity-enquête.