API-applicaties
Met de functie ACD-configuratie > API-applicaties in de ACD applicatie kunt u API-applicaties registreren. Deze functie genereert een ID, die u nodig hebt om een token aan te vragen voor gebruik in alle API-aanroepen. Zonder dit token kunt u geen API-aanroepen doen.
Wanneer u een API-applicatie registreert, toont CXone twee opties voor het Applicatietype: Interne applicatie registreren en Externe applicatie autoriseren. De optie Interne applicatie registreren is standaard ingeschakeld en u kunt dit niet wijzigen. Dit betekent dat u alleen uw eigen API-applicaties kunt registreren, die u zelf hebt geschreven. Als u een externe applicatie wilt autoriseren die door NICE CXone of een andere leverancier is gemaakt, neemt u contact op met uw CXone-accountmanager.
Een API-applicatie registreren
Vereiste machtigingen: API-applicaties Maken
U kunt API-applicaties registreren in de ontwikkelaarsportal of in ACD zoals aangegeven in de stappen hieronder.
- Klik op de app-kiezer en selecteer ACD.
- Ga naar ACD-configuratie > API-applicaties.
- Klik op Nieuwe maken.
- Voer de Naam van leverancier en een Naam van applicatie in.
-
Schakel de API-scopes in voor uw applicatie. Behalve als u de applicatie voor een specifieke API-scope maakt, dient u alle opties voor API-scope te selecteren.
-
Voer in het veld Geautoriseerde callback-URL's een locatie in waar de antwoorden naartoe gestuurd moeten worden wanneer u een impliciete tokenaanvraag doet. Dankzij de impliciete tokenaanvraag kunt u rechtstreeks naar NICE CXone linken, zodat de applicatie u kan authenticeren zonder toegang te krijgen tot uw inloggegevens. Druk op + als u meer URL's wilt toevoegen. U kunt maximaal vijf callback-URL's per applicatie instellen.
- Klik op API-applicatie maken.
De status van een externe applicatie monitoren
Vereiste machtigingen: API-applicaties Bewerken
Gebruik het tabblad Applicatie monitoren van een API-applicatie als u de prestaties van de applicatie wilt controleren. U kunt maximaal 10 sleutelparameters laten monitoren om de prestaties van de applicatie te bewaken. U gebruikt bijvoorbeeld de parameter UCResponse om te controleren hoe lang het duurt om gegevens op te halen bij de UC-provider.
- Klik op de app-kiezer en selecteer ACD.
- Ga naar ACD-configuratie > API-applicaties.
- Klik op een externe applicatie om die te openen.
- Klik op het tabblad Applicatie monitoren.
- Schakel het selectievakje Applicatie monitoren in.
- Klik op Parameter toevoegen.
- Voer een Parameternaam in.
- Stel het Parametertype in op Getal of String.
-
Voer waarden in voor elk van deze drempelwaarden: Normaal, Waarschuwing, Fout en Kritiek.
U kunt de drempelwaarden van de parameter UCResponse bijvoorbeeld instellen op 5 seconden voor Normaal, 10 voor Waarschuwing, 15 voor Fout en 20 voor Kritiek. De status van de applicatie wordt in het gedeelte Hartslagdrempels weergegeven wanneer de drempelwaarden worden bereikt.
- Klik op Maken.