Sqlcursor
|
Stuurt een SQL-instructie naar een databaseserver en retourneert een resultaat met meerdere rijen. |
Afhankelijkheden
- Gebruik Sqlcursor voor hetzelfde doel als Sqlselect wanneer u meerdere rijen verwacht.
- Deze actie haalt niet alle rijen tegelijk op. In plaats daarvan wordt de dataset geopend en open gehouden.
- Net als bij Sqlcursor wordt elke kolom opgeslagen in een variabele met dezelfde naam als de kolom. In eerste instantie wordt de eerste record opgehaald. Om opeenvolgende records op te halen, voert u Sqlnext herhaaldelijk uit tot Sqlnext de End of Dataset-vertakkingsvoorwaarde triggert.
- Als het script niet verder hoeft te gaan met ophalen van alle records, plaatst u de Sqlclose-actie na de End of Dataset-vertakkingsvoorwaarde. Hierdoor wordt de dataset handmatig afgesloten. Dit zorgt ervoor dat het databasegeheugen wordt vrijgegeven en er geen records meer worden vergrendeld.
Ondersteunde scripttypen
|
|
|
|
|
|
|
|
Generiek |
Chat | Telefoon | Voicemail | Werkitem | SMS | Digitaal |
Invoereigenschappen
Deze eigenschappen definiëren gegevens die de actie gebruikt bij het uitvoeren.
Vertakking |
Beschrijving |
---|---|
Caption |
Voer een korte woordgroep in die deze actie in het script uniek identificeert. Het bijschrift verschijnt op het scriptcanvas onder het actiepictogram. |
SQLQuery |
De SQL-instructie die naar de databaseserver wordt verzonden. Deze instructie retourneert records. |
GlobalVariables |
Wordt niet gebruikt. |
Publish |
Publiceert een variabele en een waarde op basis van de laatste naam die is opgehaald. Als er bijvoorbeeld 3 namen zijn opgehaald, worden alleen gegevens uit de laatste naam gepubliceerd. |
TimeoutSec |
Het aantal seconden dat de actie wacht voordat er een time-out optreedt. |
Resultaatvertakkingsvoorwaarden
Met Resultaatvertakkingsvoorwaarden kunt u vertakkingen maken in uw script om verschillende resultaten te behandelen wanneer de actie wordt uitgevoerd.
Voorwaarde |
Beschrijving |
---|---|
Default |
Het pad dat altijd wordt gevolgd, behalve als het script voldoet aan een voorwaarde die vereist dat het een van de andere vertakkingen volgt. Dit pad wordt ook gevolgd als de andere vertakkingen van de actie niet zijn gedefinieerd. |
NoRecords | Het pad dat wordt gevolgd als er geen waarden zijn voor de opgegeven eigenschappen. |
OnError | Het pad dat wordt gevolgd als de actie niet correct is uitgevoerd. Als er bijvoorbeeld een onverwacht probleem is, zoals een slechte verbinding, syntaxfouten enz. De _ERR-variabele, met één onderstrepingsteken, moet een beknopte beschrijving van het probleem bevatten. |